De kleine hoefijzerneus (Rhinolophus hipposideros)
Biologie en ecologie
De kleine hoefijzerneus hangt zich vast aan het plafond van zijn winterslaapplaats, waar een temperatuur tussen 7 en 11°C heerst en de luchtvochtigheid 80% bedraagt. Hij rolt zich op in zijn vleugels zodat alleen nog zijn typische hoefijzervormige neus te zien is. Deze soort is erg trouw aan zijn winterslaapplaats: zo komt het geregeld voor dat eenzelfde exemplaar jaren na elkaar op exact dezelfde plaats hangt om de winter door te brengen.
Vanaf half maart verlaten de kleine hoefijzerneuzen hun onderaardse holten om hun verblijfplaats voor de zomer op te zoeken. Groepen wijfjes (gaande van één tot meerdere tientallen) vestigen zich dan in een kraamkolonie, op de zolders van grote gebouwen (kastelen, kerken...). De daken van die gebouwen warmen snel op in de zon. De wijfjes zijn immers veeleisend als het gaat om de temperatuur van hun kinderkamers! De ideale temperatuur bedraagt 23°C. De wijfjes zullen zich dan ook verplaatsen als het warmer wordt dan 34°C of als ze dreigen in te dommelen, onder 18°C. In die kraamkolonies, waar de vleermuizen beschut zijn tegen tocht en andere vormen van verstoring, zal een deel van hen (40 à 50%) een jong vleermuisje op de wereld zetten. Na 6 weken zijn de jongen zelfstandig.
Deze kleine soort (hij weegt tussen 4 en 9 gram en is tussen 19 en 25 cm groot) blijft in een straal van ongeveer 2,5 km rond zijn zomerverblijfplaats om op kleine vliegende insecten te jagen. Allerlei soorten staan op het menu: vliegen en muggen, vlinders, schietmotten... de kleine hoefijzerneus is allesbehalve kieskeurig!
Als het gaat om de vliegroutes naar zijn jachtterrein is hij daarentegen wel veeleisend. Hij zal liefst bomenrijen, hagen en muurtjes volgen. Wanneer de avond is gevallen, zijn dat de referentiepunten waardoor hij zich laat leiden. Hij jaagt voornamelijk in oude loofbossen maar houdt ook wel van kleine landschapselementen: weilanden met daarin groepjes bomen of aangeplante boomgaarden.
Huidige status
In de jaren 1950-60 was de kleine hoefijzerneus één van de vleermuissoorten die je het vaakst aantrof in winterslaap. Vandaag is de soort verdwenen in Vlaanderen en Nederland, en in Wallonië telt de populatie nog slechts 300 tot 375 exemplaren. Die achteruitgang is nog niet gestopt en tegenwoordig heeft de kleine hoefijzerneus de status ‘ernstig bedreigd’.
Binnen het gebied van dit project leven twee van de drie in Wallonië gekende kolonies van de kleine hoefijzerneus. Op basis van onderzoek tijdens de winter mogen we er bovendien van uitgaan dat er waarschijnlijk nog twee andere kolonies voorkomen.