Graslanden op zinkhoudende bodem
Deze gebieden zijn in een recent verleden ontstaan en zijn voornamelijk verbonden aan de metaalverwerkende industrie (vooral ontginning van zink, koper en lood).
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen 3 soorten zinkhoudende graslanden:
- primaire groeiplaatsen, waar er natuurlijk dagzomende ertsaders voorkomen (tegenwoordig is deze categorie van gebieden bijna helemaal verdwenen)
- secundaire groeiplaatsen, waar de bodem vervuild is door het storten van afval uit de mijnbouw
- tertiaire groeiplaatsen, waar de besmetting uit de atmosfeer komt, door de nabijheid van metaalnijverheid
De giftigheid van de bodem zorgt voor een sterk aangepaste flora: hier komen lichtminnende plantengemeenschappen voor, met daarin vooral metallofyte (metaalminnende) soorten. In het noordoosten van de provincie Luik en in de nabijgelegen grensgebieden komen ook endemische taxa voor.
De metaalminnende soorten maken dat de gebieden er uitzien als pioniersgraslanden of dichtbegroeide graslanden. Je treft er typische plantensoorten aan, zoals zinkviooltje (Viola calaminaria), zinkboerenkers (Thlaspi caerulescens subsp. calaminare), zinkblaassilene (Silene vulgaris subsp. vulgaris var. humilis) en zinkschapengras (Festuca ovina subsp. guestfalica), maar ook korstmossen en bryofyten, die al even kenmerkend zijn voor dit habitattype.
De pseudometallofyten vormen een vegetatielaag die meer op weiland of heidegebied lijkt en waarin je soorten aantreft zoals grasklokje (Campanula rotundifolia), gewoon struisgras (Agrostis capillaris) en duinriet (Calamagrostis epigejos).
Er zijn geen diersoorten bekend die onlosmakelijk verbonden zijn met dit habitattype maar er komen wel insectengemeenschappen voor met soorten die zeldzaam en in Wallonië bedreigd zijn, zoals bijvoorbeeld de kleine parelmoervlinder (Issoria lathonia) waarvan de rups gebonden is aan een metallofyte plant.